woensdag 29 juni 2011

Naast de pot (aantekeningen in proza)

Exit Xerxes


Gister schreef ik over de angst voor literaire paleontologen: literaire tijdschriften moeten vechten om geen fossielen te worden. Dat moesten ze altijd al, maar het ongemak is toegenomen. Meer ongemak is lang niet slecht, je gaat er van zweten en wie weet: de hand in eigen boezem steken.


Schopenhauer dist direct nadat hij over de literaire paleontologen heeft geschreven een oude anekdote op. Volgens Herodotus moest Xerxes huilen bij het overzien van zijn legermacht. Over honderd jaar zouden al die mannen morsdood zijn. Schopenhauer leest de catalogus vol nieuw verschenen boeken met Xerxesogen: wie zou er niet in tranen uitbarsten als hij bedenkt dat niemand die boeken over tien jaar nog zal lezen?


Ik merk dat ik soms met dezelfde ogen naar de literaire bladen kijk. Hoe lang is hun adem, hoe snel wordt alles vergeten? Gaan ze morgen misschien al dood? Je zou er te vroeg droevig van worden en- dat is erger- immobiel. Je zou zelf nog verstijven. Het is zaak dat ik en alle anderen die geest van de zwaarte de deur wijzen. Exit Xerxes. Dat is mijn bescheiden pleidooi.


Afsluiten met een lofzang vind ik een goede gewoonte. Daarom ben ik zojuist naar boven gelopen en heb wat tijdschriften die ik heb bewaard uit de kast getrokken. Want ik koop regelmatig zo'n tijdschrift en ga hier onder enkele aankopen rechtvaardigen. Dat is genoeg, denk ik.
De tijdschriften zijn er zodat ik in 2007 het stuk 'De sleutel' van Paul Claes over Hugo Claus kon lezen. Ze zijn er omdat in De Parelduiker 5 van 2009 wordt geschreven over de vraag wie Hans Boslowits was en over een literair kuuroord in de Pyreneeën. Omdat ik door een nummer van De Gids over epische poëzie Han van der Vegts werk leerde kennen. Omdat het Hollands Maandblad  Vicky Francken publiceert, en Leo Vroman,  maar ook Bas van Putten. Omdat Sofie Gielis David van Reybroucks fictiedebuut bespreekt in een nummer van DWB uit 2008 zoals dat niet in de krant gebeurd (of op internet). Omdat nY meerdere malen Jan H. Mysjkin de ruimte gaf. Ik lees die krengen omdat ik in De Revisor Onno Kosters ontmoette en in De Brakke Hond Charles Ducal. Omdat ik zelf bij de eindredactie van Vooys vreselijk veel heb geleerd en met Emy Koopman en Evelyne van der Neut interviews heb mogen afnemen met respectievelijk David van Reybrouck en Willem-Jan Otten, en in mijn uppie nog met Ellen Deckwitz. Interviews die langer mochten dan in kranten en een andere toon mochten hebben dan op het Alcatraz van de punchline. Dit alles is voor mij genoeg. Meer dan. Weg met Xerxes. En wie een fossiel dreigt te worden moet, zoals altijd, de gewrichten smeren.

dinsdag 28 juni 2011

Naast de pot (aantekeningen in proza)

Paleontologen


Geschiedschrijving is een oefening in gelatenheid. Al te veel vuur is de motor van de  
melancholie. Voor je het weet sta je midden in de Mediamarkt over die goeie ouwe tijd te mompelen. 
Het is moeilijk om dit te voorkomen. Ik vermoed dat de oorzaak hiervan is gelegen in de opwinding van een ontdekking: zo werkt dat dus! Je hebt een geheim ontrafeld en zal het koesteren. 


Zo'n gevoel van opwinding had ik ruim vier jaar geleden. Ik was toen negentien jaar en schreef gedichten. Wat moest ik doen om te zorgen dat mensen die gedichten gingen lezen? Mark Boog bracht de oplossing. Ik las iets van zijn hand en vond het erg mooi. Ik keek waar Mark Boog werd uitgegeven. Bij Cossee. Ik printte zeven gedichten en deed ze in een enveloppe waarop stond: 


Uitgeverij Cossee, 
Kerkstraat 361
1017 HW Amsterdam

Meer dan een half jaar later kreeg ik antwoord. Ik had talent, vonden ze bij Cossee. Dat kwam door een bepaalde vermenging van het mythologische en het alledaagse. Ik schaam mij nu voor de trots die ik voelde. Ha! Zie je wel. Altijd al gedacht. Maar het was nog niet rijp genoeg. Stuur eerst eens wat naar literaire tijdschriften, was het advies. Er volgden enkele bekende namen. Hollands Maandblad, dat klonk bekend. De Gids, uit de vorige eeuw! De Revisor, dat had iets te maken met een stuk van Jeroen Brouwers en met Frans Kellendonk. Ik voelde een opwinding, want ik ontdekte een onderdeel van het heden en de bijbehorende traditie. Eerst in zo'n blad komen en dan een uitgever vinden; het leek me een duidelijk systeem en het klonk allemaal erg deftig. Als je een bandje had of schilderde leek het me veel ingewikkelder om op te vallen. Pas veel later stuurde ik ook daadwerkelijk iets op naar de bladen. Een geheim is het prettigst als er geen consequenties aan verbonden zijn. 

Ik vraag me af of de tijdschriften vier jaar geleden een andere rol speelden dan nu. Als ik denk aan het verdwijnen van die tijdschriften borrelt het zwarte gal omhoog. Literaire tijdschriften zijn omgeven door romantiek en fetisjisme, gedrenkt in hemelbestormerszweet. Precies waar ik van houd. Dat ze het grote boze internet beter moeten gaan gebruiken lijkt me onvermijdelijk en juist. Hoe het met het papier moet weet ik natuurlijk niet. Ik ben oprecht bang voor de literaire paleontologen. Schopenhauer merkt op in zijn verhandeling over de kunst van het schrijven dat de planken van bibliotheken de dwalingen uit het verleden en de geschriften waarin ze uiteengezet zijn bewaren. In hun tijd blaakten ze van leven en maakten ze veel misbaar. Thans zijn ze verstijfd en versteend. 


maandag 27 juni 2011

Essay: Voorraadkamers van de sneeuw

Marcel Möring leeft mono. Hij is doof aan één oor. Dit gebrek heeft hem geleerd wat het is om te lijden.  Sterker nog: hij wantrouwt het geluk. In 2006 schreef de auteur van Mendels erfenis en Dis voor de maand van de filosofie- alles heeft een speciale maand, sommige gelukkige personen of verschijnselen zelfs een heel jaar- het boekje Lijdenslust. In dit boekje kunnen wij het nog eens ongezouten lezen: ‘Er is geen geluk. Er is alleen maar leed. Geluk is leed dat kortstondig wordt vergeten ten behoeve van de eigen, even kortstondige zielenrust.’ Zo. Daarom is er dus filosofie jongens en meisjes, daarom is er literatuur. Daarom tokkelen die bochelaars op hun treurwilghouten lieren. Dat jullie het maar weer even weten.

Waarom ik over een gelegenheidsboekje uit 2006 begin? Het is de schuld van Terrence Malick. Malicks nieuwste, bekroond met de Gouden Palm, heet The Tree of Life. Doordat ik weinig kwaliteitskranten lees was ik niet op de hoogte van het bestaan van deze veelbesproken film. Meer dan twee uur lang keek ik er gefascineerd naar en besloot dat ik over The Tree of Life zou schrijven. Al vrij snel wist ik dat dit een stuk over lijden zou worden. Hoe kan het ook anders: de film opent met een citaat uit het Bijbelboek Job en de omgang met de dood van een kind en jongere broer is een van de belangrijkste dramatische gegevens. Wie schreef er ook weer zo’n traktaatje over hoe belangrijk lijden is? Marcel heeft in ieder geval één zin weten neer te pennen die me is bijgebleven:

‘als wij dan zo graag willen geloven in een post-apocalyptische, arcadische wereld, moeten we eerst de moed opbrengen om de gedachte te aanvaarden dat zoiets niet kan worden bereikt zonder leed, zonder ons persoonlijke lijden, aan onszelf en de wereld.’

Als we een hemel willen moeten we niet te beroerd zijn echt even op die tandjes te bijten. Hoe zou iets haast onbestaanbaars zonder kruiswegzweet verkregen kunnen worden? Nu geloven Marcel en ik niet echt in een te verwezenlijken utopie, of het nu met of zonder leed is, maar toch. Als je dat wel doet moet je niet gaan piepen als het onderweg pijn doet. De schrijver noemt de causaliteit van het lijden zelfs eenvoudig, daarom is het boekje ook zo dun. Hij stelt dat leed voorkomt uit plezier en dat er geen paradijs is zonder dat daarvoor eerst pijn is geleden. Bij de term causaliteit beginnen de problemen. Van plezier komt leed, een mens moet lijden en weet je: het is belangrijk en moedig om dit te aanvaarden.  Möring ontwerpt met zijn broodnuchtere optelsom en passant ook meteen de meccano van andermans lijden. Klik klak, schroefje erdoor: daar heb je de ander en zijn leed. Hij probeert dit te ondervangen door op zijn laatste pagina met Levinas aan te komen. De Joodse filosoof Immanuel Levinas schreef dat we mens worden in het aangezicht van de ander en dat begrijpt de schrijver van Lijdenslust zo: ook al heeft de ander niets aan onze woorden, de bereidheid je in te laten met dat lijden van de ander verbindt ons in onze eenzaamheid. Samen alleen dus. In die dubbele eenzaamheid kennen we elkaars leed. En die suggestie van kennis stoort me.

Als de ander echt anders is lijdt je beiden ook echt- ik zou bijna zeggen gans- anders. Jouw woorden maken dan niet alleen niets uit, ze zijn ook out of line als ze het leed van een ander willen vatten. Hoe zeer Marcel dit ook probeert te ondervangen met Levinas, het lukt hem niet. Juist omdat hij schrijft dat wij elkaars leed kennen. Er mag dan geen gemeenschap zijn volgens Marcel, je loopt als je net een kind bent kwijtgeraakt toch het risico dat hij zijn hand even op je schouder legt. Zonder iets te zeggen, maar toch, hij knikt even en je ziet: hij weet dat we samen alleen zijn. De juiste term voor wat mij stoort is eigenlijk gewoon kitsch. Ik vind de menselijke conditie die deze schrijver schetst kitsch, ik vind zijn causaliteit kitsch. Hij wil het lijden serieus nemen, maar denkt niet door tot zijn denken en breedsprakige formuleringen stuklopen. Kitsch ten voeten uit: lui en pendant. Pendant op de manier van de sadder and wiser geworden intellectueel die zijn jonge studenten eens even in klinkende zinnen en op een gevatte manier aan de hand van stukjes Dante zal vertellen hoe erg dat wel niet is, dat lijden.  En dat we allemaal alleen zijn en dat dit besef belangrijk is. Ik denk dat de valkuil hier groot is en moeilijk te ontwijken. Naarmate wij ouder worden verwachten we van ons leven toch een zekere algemene geldigheid, dat het een kopie is van een of andere menselijke conditie. Zelfs de zin die ik net schreef bewijst dat. Het is ook gruwelijk om te denken dat ons lijden niets te maken heeft met ander lijden, dat het een unieke kruisweg is.

The Tree of Life opent met de volgende woorden: ‘Waar was jij toen ik de aarde grondvestte?’. De God van Abraham, Izaäk en Jakob toont zijn spierballen. Dit is het antwoord op de klacht van zijn dienaar Job uit het gelijknamige Bijbelboek, die alles is kwijtgeraakt: kinderen, runderen, zijn levenslust. Ik heb dit altijd een onverdraaglijk vroom einde gevonden van een interessant werk over lijden, rechtvaardigheid en gepaste antwoorden. Die antwoorden van Jobs vrienden op de vraag hoe het lijden geplaatst moet worden binnen het geloofssysteem, de moraal, het universum, zijn kitscherige antwoorden van het type Möring. Van het type één plus één is twee. Job zal wel iets fout gedaan hebben: zonde=lijden (zie plezier=lijden). Elihu , de laatste vriend die tot hem spreekt, prent op zijn beurt de arme donder in dat God veel groter en machtiger is en dat God daarom altijd in zijn recht staat. Waarom moeilijk doen? Alle lijden wordt over één kam geschoren. In ieder geval stelt het allemaal geen pleuris voor als je oog hebt voor de ontzagwekkende daden van het Alfa- en Omagamannetje.  Het gekke is dan weer dat deze schofterige dooddoener zo mooi verwoord is. Je ruikt, proeft, voelt die grote oersoep waar de maker zo trots op is.               

Dat sensuele is ook bij Malick ruimschoots voorradig. Als kijker wordt je vaak genoeg het koudwaterbad uitgesleept en zonder pardon in de sauna gezet, en andersom. Beelden van de O’Briens, een vrij welvarend Amerikaans gezin in de jaren vijftig, worden van een duizelingwekkende achtergrond voorzien. Ik heb minstens twintig minuten lang met groeiende verbazing beelden van verschuivende aardlagen en kolkende vulkanen bekeken. Wat ik zag was de schepping, de evolutie. Ik zag zelfs twee dinosaurussen, één lag op de grond en de ander leek hem te gaan verslinden, maar zag daar uiteindelijk vanaf. Was het
mededogen? Ik keek en ik was Blaise Pascal, want bang. In een beroemde uitspraak van de denker wordt de angst voor de eeuwige stilte van de oneindige ruimten verwoord. Het is die plotselinge angst die je voelt als je Brad Pitt weer op het doek ziet verschijnen en je wordt geconfronteerd met de moeizame relatie tussen de vader die hij speelt en zijn oudste zoon. Wat stelt het eigenlijk voor? Ik stelde dezelfde vraag als de God van Job in zij retorische machtsspel: betrad jij ooit de plaats waar de zee opwelt, heb jij over haar diepste bodem gewandeld? Of mooier nog: ken jij de voorraadkamers van de sneeuw? Job blijft de ondervrager een antwoord schuldig. Malick laat zijn lijdende personages terugpraten. Op fluistertoon horen wij een kinderstem vragen stellen als: waar was je? Waarom doe je niets? De vraag wordt hier en daar een klacht, en soms zelfs een eis. Rechtvaardigheid. Alhoewel er een wat esoterisch weergegeven vlam aan het allerbegin en het eind van de film te zien is denk je als bioscoopbezoeker die die gefluisterde vragen hoort: wie luistert er?
Sean Penn speelt een kleine rol in de film. Hij is de oudste zoon die uiteindelijk zelf de leeftijd van zijn vader heeft bereikt. Hij loopt rond door strak vormgegeven flatgebouwen van glas, het camerawerk is hier vaak ongekend goed, zo goed dat we direct weten dat Penn verloren is. De oudste zoon heeft macht, hij heeft de gebouwen waar hij in loopt als architect ontworpen, maar is bewegingsloos. Hij zit en hij herinnert zich. Hij ziet zijn broertje: de jongen die op zijn negentiende is gestorven. Hij denkt veel aan zijn vader. De tiran, de mislukte musicus, de geldwolf, de gevangenis van zijn in wezen vrije moeder, maar ook de trooster, de jongensboekenromanticus, enfin: we kennen ze wel, die vaders. Tegen het eind van de film verklaart het oudste zoontje tegenover zijn vader dat hij op hem lijkt. We hebben hem zojuist, samen met zijn vriendjes geweld zien gebruiken tegen dieren en andermans  bezit. De macht van dat geweld lijkt de jongen te interesseren. Vader O’ Brien verontschuldigt zich vervolgens voor de manier waarop hij zijn zoon vaak behandelde. Brad Pitt speelt dat ijzersterk. Sean Penn verklaart decennia later in een telefoongesprek met zijn vader dat hij nog altijd denkt aan zijn overleden broertje. Er blijft een onverzoenbaar lijden bestaan en de oudste zoon is er alleen mee. Echt alleen. Die eenzaamheid is bij Malick grote labyrinten van glas, een oneindige ruimte, waar het in vergelijking met de pompeuze muziek die Malick onder zijn kosmische intermezzo’s zet, onverdraaglijk stil is. In zo’n ruimte weet je dat je alleen bent, dat je de voorraadkamers van de sneeuw nooit zal kennen.

Niet alles aan The Tree of Life was zo goed. Ik noemde de esoterische vlam die een aanwezigheid van bovennatuurlijke aard lijkt te impliceren. Die zag er niet uit. Die vlam kwam uit de mierzoete metafysische kermiskraam van Marc Chagall. Het einde viel tegen; vanwege dat fikkie en door de al te symbolische strandscène waarin Sean Penn wordt herenigd met de familie die wij uit de jaren vijftig kenden. En dan komt hij ook nog net daarvoor in een rotswoestijn zijn jongere zelf tegen.  Allemaal reuze diep, suggestief, geladen en gedurfd. Deze irritatie is- zoals irritaties dat vaker zijn- een belangrijk onderdeel van de beschouwing. In ieder geval voor de beschouwer. Ik moet mij afvragen waarom gepsychologiseer in maanlandschappen en hemelse stranden van hereniging mij storen. En dat zal ik ook doen. Maar geef mij vooralsnog toch alsjeblieft die andere waaghals Malick, die ook durft en- belangrijker- raak schiet. De lange beelden van natuurgeweld en het ontstaan van leven voorzien als dreigende en ondermijnde achtergrondruis de soms knusse en aangenaam melancholische beelden van het gezin O’Brien van diepte. Je krijgt er op zijn best kriebels van in je maag en je denkt zoiets als ‘jezus, ik besta’. Klinkt wat pathetisch niet? Dat vond ik er nu juist zo heerlijk aan. ‘Lacrimosa’ klonk het in de natuur scènes herhaaldelijk en schel boven het gebrul van water en lava uit. Dat woord komt uit het requiem dat handelt over de Dies Irae. Thomas van Celano schrijft daarin dat de dag der wrake is aangebroken. Hemel en aarde branden en God oordeelt de levenden en de doden. Malicks universum is een moreel universum. Daarin bestaat het lijden als niet te verteren, je kunt er aan beginnen; je krijgt het niet weg. Wat de ander lijdt kun je in dat universum niet kennen, je kunt er misschien van proeven, maar het smaakt vreemd. De ander is een voorraadkamer van de sneeuw. Welke suggestie van verzoening Malick ook wekt, het bestaan van het lijden blijft steken. Dat is ook Levinas: de wet liefhebben boven God. De mens moet het stadium van het ethische niet willen ontstijgen, hoe zeer hij ook verlangt naar een strand waar alles op zijn plaats valt. Malick heeft doorgedacht en neemt de omvang van zijn thematiek serieus. De kalme, erudiete schrijfstijl van Möring en de gewaagde natuurbeelden, het melancholische jaren vijftig gezin en de religieuze symboliek van Malick: van het eerste komt kitsch en van het tweede niet. Want juist in het ethische stadium bestaat het lijden als aporie. Dat is het tegenovergestelde van meccano.

vrijdag 24 juni 2011

Mesheffingen

Ik moest geloven dat de wetboeken van de zuurstof
andersom zijn ingenaaid.
De draden van dat boek verdwijnen in de kelen van
zonovergoten gezondheid.
Niemand heeft daar seks met zichzelf (een belangrijke liefde).
Geen sterveling denkt aan de snijrand
die je bij het handje wil nemen. Kijk, proef de schellen, kauw ze nat:
er speelt nog steeds een gat in de hand van het hogere.
En de kwalijke consecratie van de letteren
manet in aeternum. Kut met peren mevrouw, wat u zegt.

Doorsnoeven met die handel, dan komt er vanzelf grafschendersbloed in je maandagmorgen
gladgeschoren rechten knechten op de kleintjes letten
jezus wat een stoere praat, u heeft dan ook te maken met een eersteklas breinbased paplammetje

Ooood und leeeer das meeeer
wij zijn zo intellectueel meneer 


herzlich willkommen de fuif kan beginnen
de kalken aaseters verlaten hun mummies
om intrek te nemen in je getijdenboekje vol
tekens en rekenreeksjes en hartige soep
daar kun je nog een heel leven over door ouwehoeren
maar het is prettiger jezelf in te lijven bij de koortsachtig gewone scheepkens der vrede

op borgtocht!
dit kan niet langer duren                             de staatzucht mept als een uitwendig skelet

trek die terroristenkoppen uit het stof van de administratie
spuug als een voetballer
spuug als een oordeel
spuug mesheffingen kus
de knarstanden de bloemkoolwolken
heb het gore lef eens












dinsdag 21 juni 2011

Naast de pot (aantekeningen in proza)


Zelfmedelijden is een van de walgelijkste gevoelens waar een mens mee te kampen heeft. Daarom is het ook zo moeilijk om ziek te zijn. Nu zit ik zelf thuis met buikgriep vandaag, maar denk eens aan kanker. Dat doet u waarschijnlijk al genoeg.

Vrolijker nieuws: 'Concert at sea' ging niet door. De heren van Bløf waren ontzettend teleurgesteld. Mijn dag werd na het lezen van dit bericht licht en zorgeloos. Ik heb één keer het genoegen mogen smaken om de trots van Zeeland live langs het water te zien optreden. De groep sympathieke veertigplussers was net terug van een of andere inspirerende zwerftocht in den vreemde. Hierover vertelde de kale leider inspirerende verhalen. Begeleid door een kakofonie van instrumenten uit het tropenmuseum bracht de band hun liederen: recht uit het hart, dichterlijk en toch stoer. Ze zongen: hoever je gaat/ heeft met afstand niets te maken./ Hoogstens met de tijd' en ik voelde dat het goed was. Terwijl ik samen met talloze huismoeders en ruwe bolsters 'omarm me' zong schoten er dingen door me heen als: 'de poëzie ligt op straat' en 'echte rock durft gevoelig te zijn'.

Het deed wel pijn toen ik daarna besefte dat ik nooit zo'n stoere man zonder haar zou worden. Eentje in een leren jackie die gewoon Heineken drinkt en een seizoenskaart heeft, maar op winderige nachten aan de Brouwersdam naar de maan huilt en wijze teksten schrijft over omarmingen die je nergens heen brengen. Nee, ik zou altijd die van de zolderkamer zijn. Een bleekneusje dat mocht dwepen met de echte dichters, maar nooit iets mee zou maken.

maandag 20 juni 2011

Danse Macabre gebloemleesd

Mijn gedicht 'Danse Macabre' staat op de voorpagina van de Contrabas en zal worden opgenomen in de verzamelbundel die in 2012 zal verschijnen.
Zie de link hieronder dames:

http://www.decontrabas.com/de_contrabas/2011/06/selectiegedicht-gedichtenforum-32.html

zaterdag 18 juni 2011

Open brief: Jan Salie moet hangen


Ik wil zeggen dat ik blij ben dat deze brief wordt gestuurd. Lezen en delen die handel dames! 

Amsterdam, 17 juni 2011

Aan de leden van de Tweede Kamer,
Met verbazing hebben wij kennis genomen van de aanwijzing van de Staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat het Nederlands Letterenfonds de subsidiëring van literaire tijdschriften volledig dient stop te zetten Kamerbrief Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid’, 8-6-2011).

Als schrijvers voelen wij het als onze plicht u te wijzen op de systeemfunctie van literaire tijdschriften in de ontwikkeling en bloei van de Nederlandstalige literatuur.

Kennelijk louter op basis van slecht geïnformeerde mediapublicaties noemt zowel de Raad voor Cultuur als de staatssecretaris als enig argument voor stopzetting van de subsidie een vermeend ‘gering publieksbereik’. In het licht van het huidige literaire landschap slaat dit argument de plank geheel mis. 

Graag wijzen wij erop dat nagenoeg alle betrokken tijdschriften behalve met hun papieren edities, gelezen door een publiek van abonnees, professionele lezers en schrijvers, alsook leden van (universiteits)bibliotheken, tevens op internet actief zijn met eigen en gezamenlijke websites. Via deDigitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (www.dbnl.org) is nu reeds een aanzienlijk deel van de archieven toegankelijk en dit zal in 2012 nog sterk worden uitgebreid. De DBNL krijgt jaarlijks vele tienduizenden hits op de pagina’s van deze tijdschriften, die algemeen worden beschouwd als een schatkamer aan literair en literair-historisch materiaal.

Zowel voor gearriveerde als voor beginnende schrijvers is een levendige omgeving van literaire tijdschriften van het allergrootste belang, en zal dat ook in de voorzienbare toekomst blijven. Het stempel van goedkeuring (‘peer review’) en het redactionele advies van een tijdschrift van naam zijn niet alleen zeer gewild bij debutanten, maar worden ook door literaire uitgevers serieus genomen. Kwetsbare literaire genres, zoals het langere essay dat bijna geheel uit kranten en opiniebladen is verdwenen, en poëzie vinden in literaire tijdschriften een onmisbaar podium.

Kortom, de ontwikkeling van het schrijverschap in het Nederlands en dus van de Nederlandse literatuur zou zeer geschaad worden door het verdwijnen van de literaire tijdschriften. De verwachte ‘opbrengst’ aan overheidszijde van de aangekondigde bezuiniging – circa € 285.000 per jaar – staat in geen verhouding tot de te verwachten schade.

Sterker nog, de overheid heeft hier ontegenzeglijk een stimulerende en ondersteunende taak te vervullen, een taak waarin zij het Nederlands Letterenfonds aan haar zijde vindt. Ook de Vereniging Literaire Tijdschriften (VLT), te bereiken via degids@arbeiderspers.nl, heeft zich in de afgelopen jaren een energieke gesprekspartner betoond waar het gaat om de exploitatiemogelijkheden van literaire tijdschriften.

Wij roepen derhalve het parlement op deze ongefundeerde ingreep in de letterenwereld terug te draaien, de tijdschriften te  blijven steunen die zo'n stimulerende en verbindende rol spelen in de literaire wereld, en de sector op een integere en professionele manier te betrekken bij de door de politiek gewenste ontwikkeling van haar subsidiebeleid in de letteren.

Was getekend,
Maarten Asscher
Gerbrand Bakker
Wim Brands
Hugo Brandt Corstius
Jeroen Brouwers
Adriaan van Dis
Maarten Doorman
Nico Dros
Arjen Duinker
Stephan Enter
Eva Gerlach
Tijs Goldschmidt
Arnon Grunberg
Léon Hanssen
Kees ’t Hart
Maarten ’t Hart
Sanneke van Hassel
D. Hooijer
Esther Jansma
Oek de Jong
Mensje van Keulen
Hester Knibbe
Anton Korteweg
Tomas Lieske
Menno Lievers
Gilles van der Loo
Nop Maas
Lieke Marsman
Marita Mathijsen
Aad Meinderts
K. Michel
Ramsey Nasr
Willem Jan Otten
Gustaaf Peek
Ester Naomi Perquin
Yves Petry
Thomas Rosenboom
Alfred Schaffer
Anne Vegter
Leo Vroman
Maartje Wortel
Joost Zwagerman
  
En talrijke andere schrijvers die publiceren in literaire tijdschriften

woensdag 15 juni 2011

Gedichten.nl

Het derde gedicht met een titel die is ontleend aan een van de categorieën op de site gedichten.nl.  Let op, veel woorden in het onderstaande gedicht zijn links, lees dus ook met je muis. 


Relatie           


Het is goed om voor jezelf uit te vinden wat je precies mist in het leven. Hunker je misschien naar verwoesting, contacten of nepenthe in een relatie? 


Je verwacht wellicht instant verrijzenis, maar zoiets overkomt bijna niemand. 


Neem Pieter van Prooijen, stagiair bij stichting corridor dienstverlening. Het overkwam hem niet,
maar hij is bereid een glazen nabijheid

te slikken. Word zijn vriend.
Dit is zijn woonplaats 


Ah, distinctly I remember it was in the bleak December


zong ik op de fiets, op de weg hier
rechtsboven te zien.
Ik zong
on the morrow he will leave me, as my hopes have flown before.
Then the bird said, `Nevermore.'


Oooooooooooooooooooooooo

stelijke wind vandaag. Het zou goed zijn
                                                                                                       GEEN PIJN meer

                                                                                                      het gebrek kennen en nooit leren zeggen en slikken ook lekker gaan vinden

dinsdag 14 juni 2011

Gedichten.nl

Het tweede gedicht met een titel die is ontleend aan de categorieën op http://www.gedichten.nl/nedermap/gedichten/index.html


Bedankt


Opgestookt in een ton
vol laaiend pastel.
Een lekkere warmtebron. een fijne breekbaarheid
werpt mysterieuze maar broederdierlijke gloed
op je aangezicht.
Dat pikt de rouw niet.
De rouw vreet onkwelbare kransen en gelispelde
trackrecord's van botten
geslachtsdelen en kleinoden waarbij het goed
mijmeren is.



maandag 13 juni 2011

Gedichten.nl

Vanaf nu, tweede pinksterdag 2011, zal hier regelmatig een gedicht verschijnen dat steeds de titel zal dragen van een van de categorieën op de site www.gedichten.nl. Herkenbaarheid troef. Zeer bruikbaar dus voor al uw overgangsriten, feesten en tombola´s.

Actualiteit 


ik ben een soort Gerard Reve
en gisteren werd rond twaalven het beeld van de vissersvrouw die uitkijkt over zee
en wacht op haar echtgenoot die misschien nooit meer zal terugkeren ( Kniertje dubbele punt de vis
enzovoort) van haar sokkel aan de boulevard getakeld.
O en als ik moet vechten slaat de angst
woedend als het licht 
met de hamer onvrucht


die in het verborgene zeer wonderlijk 
uitgroeide tot schuldbelijdenis  


op die manier ben ik een soort Reve,
en dat die vissersvrouw in een magazijn naar de wand staart
is als beeld en gelijkenis
uiterst pijnlijk













dinsdag 7 juni 2011

Danse Macabre op de Contrabas



Klik op die link, want gisteravond verscheen mijn gedicht 'Danse Macabre' op het gedichtenforum van de Contrabas.
Just so you know madezak.
http://www.decontrabas.com/de_contrabas/danse-macabre.html